|
Het wapen werd voor de voormalige gemeente Beesd bevestigd op 20 juli 1816. Tot deze gemeente behoorden ook de dorpen Acquoy en Rhenoy. Het is niet met zekerheid te zeggen of het dorp Beesd ooit ook een eigen wapen heeft gevoerd. |
Verwarring rond het ChâtillonwapenHet gaat hier om een zogenaamd "Châtillonwapen". Volgens een schrijven van de Hoge Raad van Adel uit 1978 destijds ten onrechte bevestigd zonder een gouden schildhoofd met een blauwe lelie. Dit wapen heeft bij naspeuringen alom voor verwarring gezorgd. In de eerste plaats waren er de vraagtekens rond het al dan niet terecht ontbrekende schildhoofd (hierover later meer). Daarnaast is de officiële wapenomschrijving niet terecht. Die luidt namelijk "van keel, beladen met drie pals van vair". Dat moet echter zijn "palen van vair". Een beschrijver heeft zich wellicht ooit vergist en deze vergissing is een eigen leven gaan leiden. Tenslotte blijkt ook het wapen zelf een verbastering van het eigenlijke motief. |
Toen de Hoge Raad van Adel zich in het begin van de vorige eeuw over dit wapen boog, stond het er met de nauwkeurigheid in de heraldiek niet zo best voor. Vandaar dat het aan Beesd toegekende wapen een bijzonder onnauwkeurige toepassing van het Châtillonwapen is geworden. De "palen van vair" zijn daarbij vervangen door 3, 4 en 3 klokjes hetgeen geen vair is volgens de voorschriften van de heraldiek. Later werden dergelijke vrije heraldische interpretaties in de loop der tijd weer hersteld. Voor Beesd betekende dat echter dat naast het oude wapen er een volstrekt verschillend tweede wapen in omloop kwam. Tegenwoordig houden we het wat Beesd betreft op de "verbastering" uit 1816. |
Vair is (om nog maar een misverstand uit de wereld te helpen) geen kleur, maar een motief. Het werd in de middeleeuwen gebruikt voor de voering van de mantels van hooggeplaatste personen die zich de aankoop van het vel van Siberische eekhoorntjes konden veroorloven. Gewoonlijk werd het blauwe vel van de rug en het witte van de buik zodanig gesneden dat ze de vorm van klokjes kregen. |
Het geslacht De CocqHet wapen stamt van de familie Châtillon, graven van Blois in Frankrijk. Raoul de Châtillon had de koning van Frankrijk eens zo woedend gemaakt, dat deze hem "coquin" (schelm) noemde. Toen Raoul met enkele andere edelen tegen de koning in opstand kwam versloeg hij op een dag vroeg in de morgen de koninklijke troepen. De koning die dit zag zei toen: "Le coq a chanté de bon matin" (De haan heeft vroeg gekraaid). Raoul die nu trots was geworden op zijn bijnaam, liet zich ter herinnering dan ook voortaan de Cocq of de Kock noemen. Uiteindelijk trok de koning toch aan het langste eind en Raoul "le Coq" moest vluchten. Een nicht genaamd Philipotte van Dammartin was de tweede vrouw van graaf Otto II van Gelre en zij bood haar neef onderdak. Rudolf de Cocq, de zoon van Raoul, ruilde in 1265 zijn bezittingen tussen Beesd en Leerdam (waaronder Rhenoy - zie uitgave omtrent het wapen van Rhenoy) met graaf Otto II. Hij stichtte in dat jaar in Hiern (Waardenburg) "De Waardenburg" het stamslot van het geslacht De Cocq (van Waardenburg). Gevoerd werd het originele Châtillonwapen met een gouden schildhoofd. Soms treft men in dit goud aan het symbool van de reinheid: de lelie. Nazaten van dit geslacht waren bijzonder invloedrijk en hebben zich verspreid over de hele Betuwe. Veelal voerden zij ook het Châtillonwapen, zij het met een wisselend schildhoofd. Ter herkenning voegde men de naam van de plaats waar men woonde of een bezit had toe aan de naam "de Cocq". |
Het "verdwenen" schildhoofd weer terugOmtrent het "verdwenen" schildhoofd van Beesd blijven er vraagtekens bestaan. Of Rudolf de Cock hier zelf ooit de scepter heeft gezwaaid en dus het wapen van de hoofdtak van het geslacht voerde (mét gouden schildhoofd en lelie) is niet bekend. Van het bestaan van een jongere tak De Cocq van Beesd met een eigen schildhoofd) is evenmin iets bekend. Het geslacht van Beesd(e) of Beest komt in de 14e eeuw wel veelvuldig voor in aktes betreffende de abdij Marinweerd (in afschrift bewaard in het Cartularium van Marinweerd, uitgegeven door James de Fremery, 1890). Zij komen daarin naarvoren als bezitters van aanzienlijke hoeveelheden goederen in Beesd en omgeving. In het Aardrijkskundig Woordenboek van Van de Aa (1848) komen we omstreeks 1384 bij Tuil tegen ene Johan van Beesd, zoon van Gerbrand van Beesd. Hij voerde op zijn zegel het wapen van Châtillon (een relatie zal er dus wel hebben bestaan) met het wapen van Varik als eerste kwartier. In 1400 blijkt het kasteel te Varik in het bezit te zijn van Gerbrand van Beesd. In 1992 is door een detector-amateur in Rhenoy een lakstempel gevonden. Het randschrift van dat stempel meldt: SIG IAN (Jan) VAN BEEST en het wapen vertoont...jawel: drie palen van vair en een schildhoofd met een lelie! Het lakstempel is aangekocht door het Streekmuseum te Tiel. Het geslacht van Beesd is ergens in de zestiende/zeventiende eeuw uitgestorven. Mogelijk is er ergens nog een relatie te vinden met het geslacht Van Beest van Renoy (al vermeld sinds 1377). Hoe het ook zij, het schildhoofd is in het wapen van Beesd verdwenen. Toen het voormalige Beesd per 1 januari 1978 opging in de nieuwe gemeente Geldermalsen moest er een nieuw gemeentewapen komen waarin onderdelen van de wapens van de vier voormalige gemeenten (naast Beesd ook Buurmalsen, Deil en Geldermalsen) zouden worden opgenomen. Het Beesdse deel komt tot uitdrukking door: het gouden schildhoofd met een blauwe lelie! |